Thierry Onkelinx
Wat er gebeurde met de waarnemingen
De waarnemingen werden (en worden) op het bondssekretariaat van de JNM gecentraliseerd, al dan niet via actieve ZWG’ers.
Daar aangekomen worden ze ingevoerd op computer. Dit vlotte niet altijd even goed. Er moesten immers computers vrij zijn en
iemand moest de tijd en de zin hebben om de gegevens in te voeren. In de beginperiode van dit project werden de gegevens
verwerkt met dBASE. Dit jaar zijn we echter overgestapt op Access omdat dit ons meer mogelijkheden biedt en sneller is dan
dBASE. Een aantal medewerkers blijven hun gegevens invoeren op dBASE maar er is voor gezorgd dat beiden compatibel
bleven.
Van iedere waarneming werden de volgende gegevens opgeslagen: Soort, aantal, datum (kan ook periode zijn), vindplaats,
toponiem, UTM-code, medewerker, wijze van waarnemen en biotoop. Het totaal aantal prooidieren in een braakbalpartij en
het totaal aantal vleermuizen in een kolonie of winterverblijf werd ook opgeslagen. Bij vleermuizen in kolonies en
winterverblijven werd ook een kolonieplaatsomschrijving ingevoerd. Enkel de soort, datum, UTM-code, wijze van waarnemen
en medewerker zijn steeds ingevuld. De andere gegevens werden wel ingevuld indien ze voorhanden waren.
Het invoeren van de gegevens is vrij tijdrovend maar loont zeker de moeite. Als alle waarnemingen ingevoerd zijn, kan men er
veel uithalen. Het aanmaken van verschillende kaarten gaat dan ook vrij snel. Dit is trouwens een van de grote verschillen met
het vorige inventarisatieprojekt. Toen werden de gegevens niet op computer verwerkt maar dadelijk ingekleurd op een aantal
werkkaarten (een per provincie en per soort) die later samengevoegd werden tot een kaart per soort. Wij maken de kaarten
met Inventar. Dit heeft als enorm voordeel dat je het uitzicht van de kaarten zeer gemakkelijk kan aanpassen, iets wat vroeger
onmogelijk was. Nog een voordeel is dat we steeds over de meest recente kaarten kunnen beschikken. Op die manier kunnen
we de ZWG-weekends en kampen afstemmen op de slecht geïnventariseerde streken van Vlaanderen. Het enige nadeel is dat
je steeds de UTM-code van een waarneming moet kennen aangezien dit vereist is om de gegevens op kaart te kunnen
weergeven.
Een zeer belangrijk verschil met de vorige atlas is het gebruikte coördinatensysteem. In de vorige atlas werd gebruik gemaakt
van de zogenaamde uurhokken (IFBL). Dit zijn hokken van 4x4 km. Wij opteerden voor het UTM-systeem. De hoofdreden
voor deze keuze was het feit dat er op het ogenblik dat wij met dit project startten er binnen de Jeugdbond het
Dagvlinderproject lopende was. We hebben ons op dat project gebaseerd zodat we redelijk gemakkelijk van start konden
gaan. We moesten dan enkel de structuur van hun databank aan te passen. Ook konden we ons baseren op de door hen
gemaakte Inventar-kaartbestanden.
Het UTM-systeem heeft als voordeel dat de gegevens eventueel ook op Europees niveau bruikbaar zijn. UTM is namelijk een
internationaal gebruikt systeem, IFBL is enkel in België en Luxemburg bruikbaar. Alle gegevens werden ingevoerd met 1x1km
UTM-code, op de kaarten worden enkel de 5x5 km hokken weergegeven.
Het nadeel van deze keuze in dat het moeilijker wordt om de verspreidingskaarten met elkaar te gaan vergelijken. Bijkomende
moeilijkheid is het feit dat de IFBL-hokken anders georiënteerd zijn dan de UTM-hokken.
Meer informatie over het werken met UTM-codes vind je elders in dit werk. (zie Hoe werken met UTM).
Welke soorten opgenomen zijn in dit werk
Natuurlijk worden alle wilde soorten waarvan we waarnemingen binnenkregen in dit werk behandeld. Ook indien het gaat om
ontsnapte of uitgezette dieren. Bij sommige soorten kan dit namelijk leiden tot weliswaar geïsoleerde maar toch levensvatbare
populaties. Denk maar aan de Siberische grondeekhoorn (Tamias sibiricus). In het Zoniënwoud leeft er reeds een paar
tientallen jaren een geïsoleerde populatie.
Verder werden ook alle soorten die in de vorige verspreidingsatlas (Holsbeek, 1986) besproken werden in dit werk
opgenomen. Bij de soorten die niet meer in Vlaanderen voorkomen werd, indien voorhanden, de verspreidingskaart uit
Holsbeek et al, 1986 opgenomen.
Gebruikte codes
We hebben besloten om ongeveer de zelfde categorieën en codes te gebruiken als men in de vorige verspreidingsatlas
gebruikte. Het voordeel aan deze codes is dat de meest zekere waarneming steeds het duidelijkst weergegeven is. Het enige
verschil met de vorig atlas is dat in dit werk verschillende codes in een zelfde hok kunnen voor komen. De legende van iedere
verspreidingskaart is dan ook steeds dezelfde. De legende van de enkele kaarten die hierop een uitzondering vormen staat
steeds bij de kaart in kwestie vermeld. We verdeelden alle gegevens in drie verschillende categorieën met telkens hun eigen
symbool.
De eerste categorie zijn alle wat wij noemen ‘zekere’ waarnemingen. Dit omvat alle waarnemingen waarbij men het dier in de
hand kon nemen. Het zijn de waarnemingen door vangsten, verkeersslachtoffers, doodvondsten, schedelvondsten, vleermuizen
in kolonies en winterverblijven, jachtslachtoffers,… Deze gegevens worden op de kaarten weergegeven door een lichtgrijs
blokje (n).
Een tweede categorie zijn de braakbalgegevens. Hierbij werd er geen onderscheid gemaakt tussen de braakballen afkomstig
van de verschillende soorten uilen, maar het leeuwendeel van de braakbalgegevens zijn afkomstig van
Kerkuil (Tyto alba)
ongeveer 80% van de gegevens. Deze gegevens worden voorgesteld door een zwart bolletje
(l).
De laatste categorie noemen wij de ‘relatief zekere’ gegevens. Dit zijn alle waarnemingen waarbij men het dier of sporen ervan
gezien heeft. Het zijn alle zichtwaarnemingen, loopsporen, vraatsporen, nesten, burchten, vleermuiswaarnemingen met
bat-detector. Deze gegevens worden voorgesteld door een zwart cirkeltje (m).
Het onderscheid tussen ‘zekere’ en ‘relatief zekere’ waarnemingen is niet altijd even juist. Een zichtwaarneming van Egel kan
juister zijn dan een tot moes gereden Konijn, de Egel zal men quasi altijd juist gedetermineerd hebben terwijl het doodgereden
Konijn eventueel ook een Haas zou kunnen geweest zijn. Bij een zichtwaarneming van bijvoorbeeld Huisspitsmuis is echter de
kans op een juiste determinatie veel kleiner dan bij een dode of gevangen Huisspitsmuis.
Natuurlijk konden we ook per soort een aantal categorieën opstellen maar dat zou de uniformiteit van dit werk aantasten. We
vonden het beter dat de gegevens van iedere soort op een zelfde weergegeven werd.
Overzicht van de meest gebruikte codes
n: Zekere gegevens
m: Relatief zekere gegevens
l: Braakbalgegevens