Thierry Onkelinx
Herkomst van de gegevens
Algemeen
Op dit ogenblik zijn er reeds 21600 gegevens verwerkt. Dit is het aantal gegevens dat in de computer zit. Een klein deel van
deze gegevens worden niet op de kaarten weergegeven omdat ze van voor 1986 dateren, niet uit Vlaanderen komen of zonder
UTM-code ingevoerd werden. Dit laatste was een van de moeilijkheden die we moesten overwinnen. Een aantal mensen
kunnen een UTM-code niet terugvinden waardoor ze die gegevens zonder UTM-code doorsturen. Dit is wel nodig om de
waarneming op kaart te kunnen zetten. Van een paar duizend waarnemingen hebben we de UTM-code zelf moeten opzoeken,
wat natuurlijk de nauwkeurigheid verminderd. We vragen daarom ook aan iedere waarnemer om zelf de UTM-codes op te
zoeken.
Wat de geografische spreiding van de waarnemingen betreft mogen we stellen dat er ons van over heel Vlaanderen
waarnemingen hebben bereikt. Kaart 1 geeft een overzicht van alle waarnemingen. Deze kaart geeft enkel weer van welke
hokken we waarnemingen hebben. Deze kaart geeft echter geen enkele indicatie wat de graad van inventarisatie betreft.
Kaart 1: Herkomst van alle gegevens
n: zekere gegevens, l:
braakbalgegevens, m: relatief zekere gegevens
Kaart 2 geeft ons daar een beter idee van. Deze kaart geeft het aantal soorten per 5x5 km hok weer. De legende van deze
kaart is iets anders, hoe groter het bolletje hoe meer soorten er in dat hok waargenomen zijn. Uit deze kaart kunnen we
afleiden dat slechts een klein aantal regio’s reeds redelijk tot zeer goed geïnventariseerd zijn. Vooral de regio rond Beernem
steekt met kop en schouders boven de rest uit. Niet echt verwonderlijk als je weet dat Franky Bonne daar aktief was. De
volgende regio’s zijn ook reeds vrij grondig geïnventariseerd: Herentals, Tienen, Genk, Halle, Puurs en Essen. Dit betekend niet
dat we uit deze regio's geen waarnemingen meer nodig hebben!
Kaart 2: Soorten per 5x5 hok
Er is nog een derde manier waarmee we de graad van inventarisatie kunnen bepalen. Deze manier bestaat eruit enkel te kijken
naar het aantal algemene soorten per 5x5 km hok. Hiervoor selecteerden we zeven soorten: Mol, Egel, Konijn, Haas, Wezel,
Dwergvleermuis en Watervleermuis. Gewone en Ruige dwergvleermuis werden hiervoor als een soort beschouwd. Wij
verwachten dat de hoger vermelde soorten in minstens 80% van de 5x5 km aanwezig zijn. Voor sommige soorten (Mol, Egel)
kan dit zelfs 100% benaderen. Soorten als Mol, Egel, Konijn, Dwergvleermuis en Watervleermuis zijn trouwens zeer
gemakkelijk vast te stellen (de vleermuizen wel met bat-detector). Voor Haas en Wezel ligt het wel iets moeilijker.
Grafisch worden de resultaten van deze methode in Kaart 3 weergegeven. Hoe groter het symbool hoger het aantal algemene
soorten per hok.
Kaart 3: Aantal algemene soorten per 5x5 km hok
Ook nu valt de regio rond Brugge en Beernem op. Net als de regio’s rond Herentals, Tienen, Genk, Halle, Puurs en Essen is
die regio goed geïnventariseerd. Er komen nog een aantal redelijk goed geïnventariseerde regio’s bij: Gent, Hoogstraten en
Bree. Helaas vallen hier de maagdelijk witte vlekken van de kaart op: Zuid West-Vlaanderen, noordwest Brabant, Brussel,
Taxandria, Kempen, Mechelen, Waasland en Krekengebied.
Braakbalgegevens
In Kaart 4 wordt de herkomst van de braakbalpartijen per uilensoort weergegeven. Kerkuilbraakballen worden door blokjes
voorgesteld, ransuilbraakballen door cirkels, bosuilbraakballen door bolletjes en alle andere braakballen door sterretjes. Uit de
kaart blijkt dat we uit de meeste gebieden braakballen hebben ontvangen. Enkel uit Noord-Brabant, Noord-Limburg en
Taxandria bereikten ons geen gegevens.
Kaart 4: Herkomst van de braakbalgegevens
n:
Kerkuil,l: Bosuil,m: Ransuil,
á: Andere roofvogels
Vleermuisgegevens
Globaal gezien hebben we van uit heel Vlaanderen vleermuisgegevens ontvangen. Het is enigszins logisch dat er minder hokken
gevuld zijn. Zonder bat-detector kan men bijna alleen gegevens uit winterverblijven en kolonies verzamelen. Het herkennen van
slapende vleermuizen vereist een zekere ervaring die slechts een klein aantal medewerkers heeft. Met een bat-detector kan je
ook de vliegende vleermuizen opsporen maar determinaties tot op soort zijn niet altijd mogelijk en een bat-detector is niet echt
goedkoop. Vooral dat laatste zorgt er voor dat er in Vlaanderen niet zo heel veel mensen vleermuizen gaan opsporen.
Kaart 5: Herkomst van de vleermuisgegevens
Tweelingsoorten
Tweelingsoorten zijn twee soorten die nauw aan elkaar verwant zijn en ze worden meestal pas vrij recent als verschillende
soorten beschouwd. De kenmerken waardoor ze zich van elkaar onderscheiden zijn meestal niet eenvoudig te herkennen en
overlappen elkaar meestal. Om een zo juist mogelijke determinatie uit te voeren is nodig om een aantal schedelkenmerken te
gebruiken.
De tweelingsoorten die in deze atlas besproken worden zijn Gewone en Tweekleurige bosspitsmuis, Gewone baardvleermuis
en Brandt’s vleermuis, Gewone en Grijze grootoorvleermuis, Gewone en Ruige dwergvleermuis.
Bij het verwerken van de gegevens werd er een aparte code gebruikt indien de juiste soort niet gespecifieerd werd
(bijvoorbeeld ‘Grootoorvleermuis’). Bij de tweelingsoorten horen er telkens twee besprekingen en drie verspreidingskaartjes.
Twee kaarten waarbij met de gegevens die tot op de soort gedetermineerd zijn en een kaart met alle gegevens van die
tweelingsoort. Nemen we als voorbeeld de Grootoorvleermuis, dan zal een kaart de verspreiding van Gewone
grootoorvleermuis weergeven, een andere kaart die van Grijze grootoorvleermuis en een derde kaart de gegevens van
Grootoorvleermuis, Gewone grootoorvleermuis en Grijze grootoorvleermuis.