Bart Christiaens
Kenmerken: Kleine hertesoort met een
schofthoogte van ongeveer 70 cm. De zomervacht is roodbruin, de
wintervacht is grijsbruin. De witte spiegel is bij de vrouwtjes
hartvormig, bij de bokken ovaal. De bokken dragen het grootste
deel van het jaar ook een klein gewei, tot 25 cm in lengte. Vanaf
oktober wordt het gewei afgeworpen. Het ontwikkelen van een nieuw
gewei duurt ongeveer 4 maand.
Biotoop: De ree vereist de aanwezigheid
van voldoende dekking, meer bepaald bosgebieden, waarin ze zich
hoofdzakelijk overdag kunnen schuilhouden. Vooral bij schemering
gaan ze grazen in de meer open (landbouw)gebieden.
Status: De massale aanwezigheid van hoge
landbouwgewassen, vooral maïs dan, heeft ervoor gezorgd dat
sterk geïsoleerde bossen ook konden gekoloniseerd worden.
Voorkomen: Dat de ree vaker in West- en
Oost-Vlaanderen opduikt, zij het nog steeds in zeldzame gevallen,
heeft ongetwijfeld in grote mate met de maïscultuur te maken. De
jacht zorgt er echter voor dat het bij een zeldzame en vaak
kortstondige uitbreiding blijft. In de provincies Limburg,
Antwerpen en Brabant komen grote populaties voor.
Kaart 70: Ree - Capreolus capreolus
(1986-1997)
Totaal: 23,91%, zeker: 4,84%, relatief zeker:
22,34%